De afschaffing van de doorsneepremie, waarbij alle generaties dezelfde pensioenpremie betalen en jongeren het pensioen van ouderen subsidiëren, kost waarschijnlijk niet 100, maar 60 miljard euro.

Het Centraal Plan Bureau en denktank Netspar hebben de berekeningen voor de afschaffing van de doorsneepremie nog eens opnieuw gedaan. In de nieuwe berekeningen wordt rekening gehouden met de lagere rekenrente en het voordeel van een lagere premie voor jongere deelnemers. Uit die berekeningen blijkt dat de afschaffing van de doorsneepremie niet 100 miljard kost zoals eerder berekend, maar 60 miljard euro.
De lagere uitkomst komt het kabinet goed uit, want lagere kosten maken de invoering van een nieuw pensioenstelsel makkelijker. Het streven is om de doorsneepremie in 2020/2021 af te schaffen.
Met de huidige doorsneepremie betalen jonge en oude pensioendeelnemers dezelfde premie. Met de doorsneepremie betalen jonge pensioendeelnemers eigenlijk te veel pensioenpremie en subsidiëren zo het pensioen van oudere pensioendeelnemers die eigenlijk te weinig pensioenpremie betalen. Het kabinet vindt dit stelsel niet langer van deze tijd, nu mensen niet hun hele leven lang in loondienst zijn. Start je na je 45ste met een eigen zaak, dan heb je eigenlijk te weinig pensioen premie voor jezelf betaalt en dat geeft later een relatief laag pensioen. Het meeste nadeel van de afschaffing ondervinden volgens de rekenmeesters personen tussen de 35 en 50 jaar oud. Hun pensioen zal door de afschaffing van het doorsneepensioen 5,5 procent lager uitpakken. De 60 miljard zijn onder andere nodig om dit gat te dichten. Als je de AOW meetelt zijn de effecten kleiner. Reeds gepensioneerden hebben geen last van een nieuw pensioenstelsel.

Nico van Scheijndel

21 juni 2017